GAIA bepleit een afbouwplan voor dierproeven, waarin zowel de overheid als wetenschappelijke instellingen en bedrijven een engagement opnemen om elk jaar minder experimenten uit te voeren. Reeds jaren wordt verwezen naar de ontwikkeling van proefdiervrije methoden en hoewel dit ook gebeurt, neemt het proefdiergebruik in België en Europa niet structureel af. GAIA wenst wel dat op korte termijn een verbod wordt ingevoerd op proeven met primaten, honden en katten.
Proeven op zieke honden en katten zijn volgens GAIA enkel toelaatbaar op voorwaarde dat (1) het dier zelf een patiënt is en (2) de eigenaar zijn toestemming geeft voor deelname aan de proef.
De Europese en Belgische regelgeving stelt dat dierproeven enkel mogen gebeuren als laatste optie. In de praktijk zijn dierproeven de eerste optie voor onderzoekers. Een overheid moet in principe (volgens de Europese richtlijn) beslissen over het al dan niet toelaten van experimenten. In België heeft de overheid die beslissingsmacht echter volledig uitbesteed aan wetenschappers zelf. In ons land bestaat een bedenkelijke regeling waarbij onderzoeksinstellingen en farmaceutische bedrijven mogen kiezen bij welke Ethische Commissie ze zich mogen aansluiten. Die Ethische Commissies hebben geen link met de overheid, daarin zetelen wetenschappers die zelf dierproeven uitvoeren. In sommige Ethische Commissies zijn ook andere experten aanwezig, zoals een statisticus en een ethicus. Zo ontstaat alvast een dynamiek waarbij wetenschappers elkaars dierproeven beoordelen, wat indruist tegen de Europese regels.
Hier zijn verschillende redenen voor. Veel wetenschappers zijn overtuigd van het onvermijdelijke karakter van dierproeven en zien geen mogelijkheden hierbuiten. Dit is te vergelijken met wetenschappers uit vorige eeuwen die overtuigd waren dat wetenschappelijke vooruitgang onmogelijk was zonder vivisecties. Vandaag is er geen enkele wetenschapper meer die beweert dat het opensnijden van levende dieren bij bewustzijn, noodzakelijk is. De wetenschappelijke kijk op dierproeven is dus onderhevig aan de tijdsgeest. Bovendien worden veel wetenschappers nog steeds opgeleid met de idee dat dierproeven een noodzakelijk kwaad zijn.
De vraag is eerder: zijn producten wel veilig als ze wel worden getest op dieren. Veruit de meeste kandidaat-geneesmiddelen die werkzaam zijn of niet toxisch zijn bij dieren, blijken toch een ander effect te hebben op mensen. Hierdoor leidt duur onderzoek meestal niet tot een medicijn. Vanuit wetenschappelijk en medisch oogpunt hebben we nood aan betere en meer betrouwbare modellen om geneesmiddelen vlotter te ontwikkelen en testen. In de praktijk blijkt het niet eenvoudig om resultaten van proeven op dieren te extrapoleren naar mensen.
Ja. Voor primaten gaat het over neurologisch onderzoek, om beter te begrijpen wat in het brein gebeurt. Honden worden het meest ingezet om geneesmiddelen te testen, waarbij een stof wordt toegediend en nadien toxiciteit en werkzaamheid wordt gemeten.
Een deel van de experimenten op honden en het grootste deel van de proeven op katten gebeuren met zieke dieren, om een behandeling te ontwikkelen. Die proeven gebeuren met de goedkeuring van de eigenaar van het dier. GAIA ondersteunt deze manier van onderzoek, de dieren worden immers behandeld als een patiënt en worden niet doelbewust ziek gemaakt.
Bijna de helft van het proefdiergebruik in ons land (en ook in Europa) gaat naar zogenaamd fundamenteel onderzoek. Dat is onderzoek om beter te begrijpen welke biologische processen zich afspelen in dieren. Wetenschappers claimen dat hiermee een basis wordt gelegd voor een latere ontwikkeling van geneesmiddelen, hoewel die bewering zelden wordt waargemaakt. Het aandeel dierproeven om kandidaat-geneesmiddelen te testen op toxiciteit en werkzaamheid is slechts een fractie van het totaal aantal wetenschappelijke experimenten.
Het proefdiergebruik kende de afgelopen twintig jaar eerst een stijgend en nadien een dalend verloop. Sinds 2014 houden Vlaanderen, Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest afzonderlijk statistieken bij voor hun grondgebied. In Vlaanderen, waar het grootste aantal experimenten gebeurt, schommelt het proefdiergebruik van jaar tot jaar. In Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is wel een daling merkbaar, maar ook daar hangt het enkel af van wat wetenschappers toevallig wensen te onderzoeken. Er bestaat geen beleid om het aantal dierproeven structureel af te bouwen, dus het aantal dierproeven in Wallonië of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan evengoed opnieuw stijgen.
Elk jaar worden statistieken bijgehouden en gepubliceerd over het aantal dierproeven, voor welk type onderzoek de experimenten dienen, welke diersoorten hiervoor werden gebruikt,… In het jaar 2000 werden 651.504 experimenten uitgevoerd, in het jaar 2010 waren het 700.708 proeven en in 2019 (laatst beschikbare cijfer) bedroeg het aantal 477.635. De hoeveelheid dierproeven verschilt van jaar tot jaar en is volledig afhankelijk van welk onderzoek door wetenschappers wordt ingepland en waarvoor zij een dossier indienen. Er is dus geen beleid om het proefdiergebruik in een of andere richting te sturen, bijvoorbeeld naar minder dierproeven of naar minder primaten, honden of katten.